Daar ben ik weer. Na een lange pauze is er een nieuwe Nieuwsbrief. Na de vorige had ik het gevoel mezelf te herhalen, maar meerdere lezers vertelden me dat zij dat niet met me eens zijn en graag weer van me willen horen. En het is ook niet zo dat ik niets meer te doen of te vertellen heb. Ik ben volop aan het werk, maar wel een beetje anders.
De afgelopen twee jaar ben ik me meer gaan concentreren op twee onderwerpen waar ik aan wil bijdragen:
-
- het verbeteren van de werkomstandigheden van kunstenaars en andere werkenden in de sector
- meer waardering voor de maatschappelijke waarde van kunst en het gebrek aan verbinding met cultuurbeleid.
Waarom? Beide onderwerpen zijn cruciaal voor de toekomst van de sector.
Het is ten eerste de vraag of toekomstige generaties het nog accepteren om voor een hongerloontje, inclusief grote hoeveelheden onbetaalde werkuren, deze sector overeind te houden in ruil voor de belofte van een creatief bevredigend bestaan. De huidige generatie wil dat eigenlijk ook niet, maar zoals het systeem nu werkt, blijkt het uitermate moeizaam om daar verandering in te brengen. Factoren als beloning die is gekoppeld aan productiedwang, afhankelijkheid van gatekeepers, enorme onderlinge concurrentie en de macht van grote instellingen die hiervan profiteren, lijken elkaar te versterken en in stand te houden. Er is een tegenbeweging op gang gekomen, maar het systeem is nog lang niet doorbroken. En dat is wel nodig wil de sector maatschappelijk een rol van betekenis spelen, nu en in de toekomst. Een sector die de kern ervan, de kunstenaars, systematisch onderwaardeert, zit zijn eigen succes mateloos in de weg.
Ten tweede las ik enigszins geamuseerd de vraag van Anna Noyons tijdens het Paradisodebat van augustus 2022: Waar kunnen we ons aanmelden? Zij ziet een enorme toename aan ‘ creatieven die de kracht van hun verbeelding en hun creërende vaardigheden graag willen inzetten voor een duurzamere, inclusieve samenleving’. Om uit de bestaande kapotte systemen te komen ‘heb je een enorme bak voorstellingsvermogen, optimisme en experiment voor nodig’. En ze eindigt dus met de vraag aan de politiek: waar kunnen we ons aanmelden? En die vraag is meteen de kern van het probleem: je kunt je nergens aanmelden. Er is inderdaad een grote behoefte aan verbeelding van hoe het anders kan, het verzinnen van alternatieven en het op andere manieren betrekken van mensen bij oplossingen. Maar er is geen systematische verbinding tussen deze vraag en het culturele systeem/cultuurbeleid. De maatschappelijke waarde van kunst en cultuur wordt in vele toonaarden bezongen in beleidsstukken maar is in de uitvoering van het cultuurbeleid niet terug te vinden (op enkele lokale en regionale uitzonderingen na). Er zijn duizenden kunstenaars en creatieven aan het werk in verschillende maatschappelijke domeinen die daar proberen een positie te bevechten, maar voor het overgrote deel zonder steun vanuit het cultuurbeleid. Een positie bereiken in een ander maatschappelijk als individuele of kleine groep kunstenaars is hartstikke moeilijk: het past niet in de bestaande systemen en financieringsstromen en blijft in de meeste gevallen beperkt tot kleine en kortdurende projecten. En zo blijft het behelpen met het realiseren van de maatschappelijke waarde van kunst en cultuur. En dat is wat mij betreft de tweede pijler onder het bestaan van kunst en cultuur naast de intrinsieke waarde.
Deze twee onderwerpen, arbeidsomstandigheden en maatschappelijke waarde, vormen de hoofdmoot van mijn werk en bepalen ook de verdere inhoud van deze Nieuwsbrief.
- Arbeidsomstandigheden
Ik heb het voorrecht om sinds anderhalf jaar, namens Platform ACCT, deel uit te maken van een werkgroep van alle Europese lidstaten die aanbevelingen opstellen voor verbeteringen in de arbeidsomstandigheden van kunstenaars en andere professionals in kunst en cultuur. Samen met OCW en SZW vorm ik de Nederlandse vertegenwoordiging. We hebben net de laatste plenaire vergadering achter de rug en verwachten het rapport in mei 2023 uit te brengen. Nu heeft Europa geen wettelijke bevoegdheden op het gebied van kunst en cultuur en ook niet wat betreft sociale zekerheid, dus het zijn echt aanbevelingen.
Daarbij valt op dat Nederland een echt buitenbeentje begint te worden op het gebied van arbeidsomstandigheden, en niet in positieve zin. Nederland verkeert in de achterhoede.
Ten eerste is een recente ontwikkeling dat steeds meer landen (bijvoorbeeld Spanje, Portugal, Tsjechië) sociale regelingen opstellen die zijn afgestemd op de specifieke werksituatie van kunstenaars (projectmatig, wisselende arbeidsposities, onzeker inkomen). In Nederland vallen kunstenaars onder dezelfde regels als alle andere werknemers en zelfstandigen (met een enkele minieme uitzondering, zoals de artiestenregeling). En met name voor zelfstandigen is in Nederland weinig geregeld op het gebied van sociale zekerheid, dat dien je zelf uit te zoeken en te financieren. Iets waar de meeste kunstenaars en andere professionals in de sector door hun lage inkomens niet aan toekomen. In andere landen wordt daar meer aan gedaan, bijvoorbeeld in Duitsland en België. En in sommige Scandinavische landen hebben zelfstandigen sowieso meer recht op sociale zekerheid. Dat betekent wel dat je zelf bijdraagt aan sociale zekerheid, maar is er vaak ook een fonds dat bijspringt als je inkomen beneden een bepaalde grens komt.
Ten tweede kent Nederland een enorm hoog percentage zelfstandigen in de culturele en creatieve sector. Dat wordt vaak gezien als een natuurlijke en onvermijdelijke ontwikkeling, maar is dat absoluut niet. Dit hoge percentage zelfstandigen is het gevolg van politieke en beleidsmatige keuzes. In de meeste andere landen is dat percentage veel lager en dat heeft alles te maken met Nederlandse keuzes voor arbeidsvormen en sociale zekerheid. In Denemarken bijvoorbeeld is werken in loondienst veel flexibeler geregeld, waardoor er meer met contracten als werknemer gewerkt wordt. Het inhuren van zelfstandigen loont daar veel minder dan in Nederland waar het voor werkgevers en opdrachtgevers bijna altijd makkelijker en voordeliger is om met zelfstandigen te werken.
Ten derde is ook binnen de cultuursector zelf verbetering mogelijk. In Portugal wordt bijvoorbeeld een regel ingevoerd dat cultuursubsidies aan instellingen verstrekt worden onder voorwaarde dat ze kunnen aantonen een minimum aantal contracten met zelfstandigen te hebben afgesloten tegen fatsoenlijke betaling. In Oostenrijk is een proef gaande waarin extra subsidie wordt verstrekt mits instellingen aantonen dat ze personeel voldoende betalen volgens daarvoor ontwikkelde normen.
Veel van dit soort voorbeelden zullen (in het kort) terug te vinden zijn in het rapport. Daarnaast is er in het vierjarige werkplan voor cultuur van de EU (2023-2026) een plan opgenomen om een online platform te ontwikkelen met meer uitgebreide informatie over al dit soort regelingen. Dat zal enige tijd gaan vergen want is best gecompliceerd. Ik kan het weten, want ik heb zelf dit idee vanuit CreativeFLIP ontwikkeld met steun van vele anderen. Als het rapport uitkomt, zal er online een annex komen met meer informatie dan in het rapport opgenomen kon worden. Daarna gaan we verder met de doorontwikkeling van het platform.
- Maatschappelijke waarde van kunst en cultuur
Ja, de maatschappelijke waarde van kunst en cultuur is een heel breed terrein. Deze speelt een rol bij zowel cultuureducatie binnen en buiten het onderwijs als bij theatervoorstellingen over maatschappelijke onderwerpen, om even twee uiteenlopende mogelijkheden te noemen. En je kunt best hard maken dat het bestaan van kunst en cultuur op zichzelf al van een grote maatschappelijke waarde is. Zonder uitingen van artistieke inzet is het leven een stuk saaier, is de samenleving heel veel armer. De intrinsieke en de maatschappelijke waarde van kunst en cultuur sluiten elkaar niet uit, integendeel. Zonder een vorm van intrinsieke waarde is geen maatschappelijke waarde mogelijk. Wat niet wil zeggen dat een hoge intrinsieke waarde automatisch tot een hoge maatschappelijke waarde leidt, of dat een lagere intrinsieke waarde ook een lagere maatschappelijke waarde betekent. Terwijl ik dit schrijf, bedenk ik me dat over deze verhouding tussen intrinsieke en maatschappelijke waarde weinig geschreven is, voor zover ik weet. Voor artikelen hierover houd ik me aanbevolen.
Waar ik zelf vooral in geïnteresseerd ben is de waarde die gecreëerd wordt op het moment dat kunstenaars en creatieven actief worden binnen andere maatschappelijke domeinen, zoals zorg, welzijn, veiligheid, duurzaamheid, en zich bezighouden met grote maatschappelijke thema’s zoals de tweedeling, de toekomst van het platteland, huisvesting, de kwaliteit van het bestaan, armoede en nog veel meer. En als ze aan het werk gaan met groepen als boeren, wijkbewoners, bewoners van zorginstellingen, gedetineerden, mensen met schulden, enzovoort.
En waar ik me steeds meer over verbaas dat er in de kern van het landelijk cultuurbeleid geen verbinding is met dit werk van professionele kunstenaars en de groepen of (meestal kleine) instellingen van waaruit dit gebeurt. Ja, via het Fonds Cultuurparticipatie met de regeling Samen Cultuurmaken, voor samenwerking tussen cultuur en welzijn, via KunstLoc in Brabant vinden veel projecten plaats in de sociale en fysieke omgeving met kunstenaars en ontwerpers, en samen met anderen, zoals Cultuur Oost, is het netwerk Kunst en zorg opgericht. Vooral in de zorg gebeurt steeds meer. Op lokaal niveau komen verbindingen tussen kunst en andere domeinen wel vaker tot stand, zeker als de gemeente daar een actieve rol in speelt en met name intern verbindingen legt.
In de meerjarenbrief De Kracht van Creativiteit van staatssecretaris Gunay Uslu lijkt een verandering ingezet te worden. Onder de kop Inzet van creativiteit bij maatschappelijke transities wijdt zij hier een hele paragraaf aan. Met als sleutelzin: “We benutten de kracht van creativiteit bij deze veranderingen nog te weinig”. Vervolgens worden drie activiteiten genoemd, waarvan er slechts één echt nieuw is: een programma voor een betere en bredere inzet van ontwerpers bij de vervulling van complexe opgaven, met een budget van 3 miljoen per jaar vanaf 2023. Let wel: het gaat hier om ontwerp en ontwerpend onderzoek, er lijkt geen kunstenaar aan te pas te komen. Dit programma komt voort uit een succesvolle lobby van de creatieve industrie, dus ere wie ere toekomt. De culturele sector heb ik nog niet op zo’n lobby kunnen betrappen. Kunsten92 heeft in haar visie op de toekomst, Kunsten2030, als interventie 1.4 wel de kracht van kunst en design bij de aanpak van maatschappelijke vraagstukken benoemd, maar ook in die paragraaf gaat het vooral over de creatieve industrie. Ik roep dan ook alle kunstenaars op om in ieder geval actief mee te doen aan de bijeenkomsten van het programma Onderzoekend Ontwerpen, wat input levert voor het opzetten van dit programma. Het lijkt me goed dat er meer verscheidenheid aan bijdragen geleverd wordt dan alleen door enthousiaste ontwerpers.
Een programma-aanpak is natuurlijk goed en noodzakelijk, maar laat het bestaande cultuurbeleid ongemoeid. Ik hoor al jaren van kunstenaars dat ze er niet tussenkomen bij de overheidsfondsen en omdat ze niet passen in de financieringshokjes van een ander domein, tussen wal en schip vallen. Zo komen ze niet verder dan losse, moeizaam gefinancierde, projecten, vaak met medewerking van private fondsen, zoals VSB, stichting Doen en anderen.
Een belangrijk struikelblok lijkt daarbij het criterium artistieke kwaliteit of artistieke excellentie te zijn. Dat wordt nogal traditioneel en beperkt opgevat en het helpt niet als de mensen die de beoordelingscommissies bevolken voornamelijk uit diezelfde traditionele artistieke kringen komen. Ook bij een wat meer diverse samenstelling blijkt het erg lastig om het begrip artistieke kwaliteit te nuanceren en te relateren aan andere cultuuropvattingen. Ik ben erg benieuwd naar het nog te verschijnen proefschrift van Pieter Bots die onderzoek doet naar cultuurbeleid en de invulling van het begrip artistieke kwaliteit. Zie zijn bijdrage in Boekman 126 uit 2021, waarin hij dit het ‘koningscriterium’ noemt. Hij pleit voor een verbreding ervan waardoor het uitbreiding van de traditionele canon faciliteert.
Bij de bepaling van artistieke kwaliteit, onderscheidt hij vier perspectieven: de waarde van het maken, de waarde voor de ontvanger/toeschouwer, de waarde voor de deskundigen en de kunstwereld en de waarde voor de maatschappij. Deze vier perspectieven samen vormen dan artistieke kwaliteit. Bij de waarde van het maken zou, volgens hem, ruimte moet zijn voor makers met een artistieke visie die afwijkt van de huidige canon, bij de waarde voor de toeschouwer voor de beleving van andere publieksgroepen dan de bestaande, bij de waarde voor de kunstwereld is inclusie van andere contexten en interdisciplinair werk van belang. En ook het maatschappelijk perspectief verdient verbreding.
In de huidige beoordelingspraktijk, en in tal van regelingen, zie ik vaak dat de eerste drie perspectieven in enge zin de overhand hebben en dat de waarde voor de maatschappij erbij bungelt en nogal impliciet blijft. Met als eerste gevolg dat maatschappelijke kunstpraktijken buiten de boot vallen. Door deze vier perspectieven expliciet te benoemen in beleid en regelingen, door ze breder te interpreteren, en door keuzes te maken in het gewicht dat wordt toegekend aan elk perspectief afzonderlijk, kan de weg vrijgemaakt worden voor meerdere vormen van kunst (ook voor die kunstvormen die nu minder aan bod komen). Er kan een dialoog gevoerd worden over de zwaarte van de perspectieven en waarnaar in een specifieke situatie de voorkeur uitgaat.
Bij het opstellen van het advies over toekomstig cultuurbeleid, wat de Raad voor Cultuur voor het eind van 2023 uitbrengt, zou eens een stevige inhoudelijke discussie gevoerd moeten worden over de inhoud van het criterium artistieke kwaliteit. En dan vooral samen met de kunstenaars en instellingen over wie het hier gaat en die nu niet aan bod komen.
Dat is het voor deze keer.
Je kunt me bereiken op joost@valuesofculture.eu of 0031623926441.
En stuur deze Nieuwsbrief door….